
Een gezin gaat ten onder
De kongsie aan de spoorweg
‘De geschiedenis van de de Birma-spoorlijn, ook wel dodenspoorweg genoemd, was een aaneenschakeling van slavenarbeid, honger, ondervoeding, ziekten, vernederingen en slaag. De kongsie was een overlevingsvorm: groepjes van drie tot zes mannen die samen bleven klitten door dik en dun. En alles maar dan ook alles samen deden en deelden. Hun eigen zieken verzorgden, samen het werk en alle andere taken uitvoerden en elkaar opbeurden en bijstonden.’ Een citaat uit de herinneringen van Bart Meerdink. Hij overleefde als marinier drie jaar Japanse krijgsgevangenschap. Maar in die oorlogsjaren verloor hij zijn vader en broer, twee slachtoffers van de Japanse bezetting van Nederlands-Indië. In korte tijd was een abrupt einde gekomen aan hun gelukkige bestaan in de kolonie.De zoons van ingenieur Meerdink
Frits Meerdink is een begaafd ingenieur. Hij werkt bij de Provinciale Waterstaat Midden-Java en heeft de leiding over de aanleg van grootschalige infrastructuur: wegen, bruggen en irrigatiewerken. Begin jaren twintig van de vorige eeuw krijgt het echtpaar Meerdink twee zoons, Bart en Wolter. Ingenieur Meerdink gaat wonen waar de projecten zijn, met als gevolg dat de jongens een reeks scholen in allerlei delen van de archipel bezoeken.Beelden uit het familiealbum getuigen van een uniek, bevoorrecht bestaan in fraaie huizen en met exclusieve automobielen. De jongens onder toezicht van vader, een inlandse hulp op een klein paard, Sinterklaas die een bezoek brengt aan de Nederlandse kinderen.
Begin jaren dertig woont het gezin tijdens twee verlofjaren in Den Haag. Ze maken de oversteek met het legendarische schip de Dempo. De jongens passen zich moeiteloos aan, ze vullen hun dagen met fietsen en voetballen. Wolter zingt in een gemengd koor, dat door de dirigent met strakke hand wordt geleid.
Een prachtige tijd in Bandoeng
Terug in Indië schooieren Bart en Wolter door de immense natuur. Ze krijgen les in een oude vechtsport met stokken om zich te weer te stellen tegen de soms hardhandige cultuur van hun Indische buurtgenoten. Sport is belangrijk: ze zwemmen bij club Centrum in Bandoeng, spelen waterpolo en doen constant aan fysieke training. Ze zijn ook actief in de scouting en allerlei verenigingen, elk moment biedt kans op een nieuw avontuur.Bart Meerdink kijkt terug op hun fantastische jeugd: ‘Door het gewissel van al die scholen waren we geen studiehoofden, maar dat deerde ons niet. We leefden buiten, gingen zwemmen, deden aan atletiek, als we maar bezig waren en er een wedstrijd van konden maken. En niet te vergeten altijd leuke vriendinnen, het was een prachtige tijd. Ik bewaar de beste herinneringen aan Malang en Bandoeng. Dat was een beetje mondain en Wolter en ik genoten er met volle teugen van. Ik deed eindexamen op de HBS in mei 1940. In Nederland was de oorlog uitgebroken, het examen Duits werd meteen geschrapt.’
Een gezin gaat ten onder
‘Mijn vader was net met pensioen gegaan en een rustige tijd leek aan te breken. Ik vervulde mijn dienstplicht in het KNIL, maar de marine trok me meer. Uiteindelijk kwam ik op het Koninklijk Instituut voor de Marine (KIM) in Soerabaja, een fantastische maar keiharde opleiding. De hele Indische bevolking was trouwens behoorlijk militair georiënteerd, heel strijdvaardig, maar de voorlichting was armzalig. We geloofden echt dat we de Japanners, die via China oprukten in Azië, tegen konden houden.''Binnen een jaar stortte onze wereld in. Bij de invasie van de Japanners in maart 1942 is mijn broer dodelijk gewond geraakt. Hij zat bij de infanterie. Ik reed met andere krijgsgevangenen in een colonne Soerabaja binnen toen ik van vrienden hoorde dat hij aan de gevolgen van een buikschot overleden was. De Japanners beschouwden Waterstaat als een semimilitaire organisatie; daardoor werden mijn ouders met geweld ingerekend. Onze herdershonden schoten ze zonder pardon dood. Ik belandde in een enorm opvangkamp in Singapore, daar zaten wel vierduizend mannen. Op een dag zag ik ineens mijn vader, we hebben elkaar voor het laatst gesproken. Hij was 50 en ik zag dat hij de weerstand miste om het zware kampleven te verdragen. Bijna en jaar later hoorde ik dat hij in augustus 1943 aan de Birmaspoorlijn in kamp Nam Tok was bezweken aan dysenterie en uitputting. Hij ligt begraven op het ereveld Kanchanaburi. Een broer van mijn vader ligt daar overigens ook, hij was jurist en had een actieve rol gespeeld bij het Indisch bestuur. Ik wist niets over het lot van mijn moeder. Dat was een taaie, trotse vrouw. Zij overleefde een jaar cel en de Japanse kampen en is in 1971 overleden.’
Overleven en doorgaan
Bart Meerdink belandt met duizenden andere krijgsgevangenen aan de beruchte spoorlijn die Thailand met Birma moet verbinden: de Japanners willen een veilige bevoorradingsroute over land. Na een dodenrit per trein en een voettocht van meer dan 200 kilometer door de jungle begint de zwartste periode in zijn leven. Aan de spoorlijn is een mensenleven niets waard, alleen de sterken halen het als zij zich elke minuut van de dag concentreren op overleven.Meerdink redt het tot het einde van de oorlog: ‘Ik was sterk en heb geluk gehad. Het was onwezenlijk, aan het eind van de oorlog werd ik meteen goedgekeurd en heb ik met de Rode Olifantbrigade Bali gezuiverd van Japanse troepen. Nog geen jaar later zat ik weer in Nederland – in Doorn – en leidde een luxe bestaan. We kregen een aanvullende opleiding. In die periode ben ik ook getrouwd. Ik kon een nieuw begin maken, maar met alles wat ik deed besefte ik het grote verlies dat mijn familie door de oorlog had geleden.'
'Die jaren hebben me ook gevormd als militair. Ik was niet mild, slap gezeur kon ik niet hebben. Ik heb van alles meegemaakt, eerst met de Mariniersbrigade in Nederlands-Indië tegen het Indonesische leger en in de jaren vijftig drie jaar op Nieuw-Guinea. Het afscheid van Indië in 1950 was niet makkelijk. De dag voor mijn vertrek heb ik nog het graf van mijn broer Wolter op het ereveld Kembang Kuning bezocht. Ik denk nog wel eens: hadden de Nederlanders nog tien jaar normaal met Indonesië samen kunnen werken, dan was de overgang wellicht vreedzaam verlopen. Ik praatte op de kade met een Indische officier en die zei: “Het is voorbij, u wilde orde en rust en wij ook. We hebben er samen het beste van gemaakt”.'